Storten van bagger- en ruimingsspecie

1.1. Inleiding

Bagger- en ruimingsspecie dat omwille van een te hoge verontreinigingsgraad, al dan niet na voorafgaande verwerking, niet nuttig kan toegepast worden, moet als afvalstof in een stortplaats geborgen worden. Een dergelijke monostortplaats voor bagger- en ruimingsspecie heeft als doel het opslaan van niet herbruikbare verontreinigde ruimings- en bagger- en ruimingsspecie zodanig dat de effecten op het milieu (grondwater en oppervlaktewater) en op de gezondheid van de mens tot een minimum beperkt blijven.

1.2. Werkingsprincipe

Voor de definitieve berging van bagger- en ruimingsspecie kunnen in principe twee hoofdcategorieën van storten onderscheiden worden, met verschillende kenmerken: stortplaatsen op het land of in het water.

De monostortplaatsen op het land zijn niet door vrij oppervlaktewater omringd. Ofwel wordt de ruimings- of bagger- en ruimingsspecie geheel boven de grondwatertafel opgeslagen ofwel gedeeltelijk in de grondwatertafel. De stortplaats is omringd door een dijk of een damwandconstructie, ofwel is de stortplaats een droge, voormalige klei- of zandwinningspuit. Een combinatie van beide, een put waar een dijk omheen gebouwd wordt, om de bergingscapaciteit te vergroten is ook een mogelijkheid. De specie wordt ‘droog’ aangevoerd (per vrachtwagen en kraan, transportband). De VLAREM-voorwaarden voor acceptatie op de (mono)stortplaatsen stellen dat er steekvast gestort moet worden (richtwaarde afschuifspanning >10 kN/m²). Verspreiding van verontreinigingen is enerzijds mogelijk via de constante waterdruk die uitgeoefend wordt op de verontreinigde specie waardoor uitloging van contaminanten naar het grondwater mogelijk wordt en anderzijds door het oxideren van de specie ten gevolge van het uitdrogen ervan waardoor bepaalde verontreinigingen mobieler worden. Het gebruik van ondoorlatende folies of kleilagen als bodem- en zijafdichting om de verspreiding van verontreinigingen vanuit de geborgen specie te verhinderen is daarom aangewezen.

Met monostortplaatsen in het water worden zowel de zee, waterlopen, kanalen als vijvers bedoeld. Ook de storten in het water kunnen op twee manieren uitgevoerd worden: als ringdijkstortplaats of eilandbekken of als overdiepte onderwatercel. In het tweede geval wordt geen dijk aangelegd, maar wordt de waterbodem uitgegraven of wordt gebruik gemaakt van een bestaande put onder water. Bij een ringdijkstortplaats wordt met behulp van dijken een stortplaats aangelegd waarbij de specie zich gedeeltelijk of volledig onder water bevindt. De kruin van de dijk bevindt zich boven water. Vergeleken met een monostortplaats op het land is de hydraulische druk lager. Het effluent is het water dat tijdens het vullen van de monostortplaats overstort. Enkel via het effluent kan de kwaliteit van het omringende oppervlaktewater beïnvloed worden. De hoeveelheid effluent is ongeveer gelijk aan de hoeveelheid bagger- en ruimingsspecie die in de monostortplaats geplaatst wordt. De aanvoer van de specie gebeurt vanaf een locatie aan de buitenkant van de stortplaats vanuit het baggertuig of vanuit een bak via een bakkenzuiger en baggerleiding. Voor grote stortplaatsen kan eventueel een opening in de dijk behouden worden waardoor de baggertuigen binnen de ringdijk kunnen varen en de bagger- en ruimingsspecie rechtstreeks uit het schip kunnen lossen. Bij monostortplaatsen in het water bevindt de specie zich in een gereduceerd milieu waardoor de zware metalen immobiel blijven.

Bij een onderwatercel of subaquatische monostortplaats (open putbekken) wordt de specie opgeslagen onder het waterniveau, in een natuurlijke of kunstmatig uitgegraven of gebaggerde overdiepte. Er wordt geen gebruik gemaakt van dijken maar van overdieptes in de bodem van de waterloop, vijver, kanaal of zee. De specie wordt in de overdiepte gebracht door met het baggertuig boven de put te varen en de specie in de put te storten (mechanisch of hydraulisch). De specie komt niet boven het niveau van het omliggende bodemniveau. Op het einde van vulperiode kan de specie eventueel fysisch geïsoleerd worden van het oppervlaktewater door middel van een afdeklaag

De grootte van de emissies naar grondwater hangt af van de condities van de lokale grondwatertafel en het ontwerp en type van de monostortplaats. Zowel kwantitatieve als kwalitatieve effecten op het grondwater kunnen ontstaan door de aanleg van een stortplaats. Een monostortplaats op het land kan de grondwaterstroming wijzigen door het extra gewicht op de onderliggende bodemlagen waardoor de hydraulische weerstand toeneemt. Door bronbemaling tijdens de aanleg zal de grondwaterstand lokaal wijzigen. Door het uitgraven van een stortbekken kan de lokale hydrogeologie verstoord worden. Verontreinigingen aanwezig in de geborgen specie kunnen via het consolidatiewater in het omringende grondwater terechtkomen, gehinderd of juist geholpen door een stijghoogteverschil tussen stortplaats en omgeving. De verspreiding van verontreinigingen via het grondwater is een uiterst traag proces.

Stortplaatsen die in oppervlaktewater worden aangelegd kunnen effecten hebben op de lokale waterhuishouding (stroming, debiet, sedimenttransport, ...) en op de waterkwaliteit. Vooral bij onderwatercellen, waar een rechtstreeks contact is tussen de te bergen specie en het oppervlaktewater, kan de kwaliteit van het oppervlaktewater beïnvloed worden. Vooral tijdens de vulfase kan vertroebeling van de waterkolom optreden. Na het vullen zal door de verdere consolidatie van de specie verontreinigd consolidatiewater in het oppervlaktewater terechtkomen. Bij ringdijkstortplaatsen of stortplaatsen op het land zal er vooral invloed zijn via het effluent.

Een zuivering van het effluent kan nodig zijn alvorens te lozen. Voor een overzicht en technische beschrijving van mogelijke afvalwaterzuiveringstechnieken verwijzen we naar WASS-tool (waterzuiveringstechnieken) op de EMIS website en de BBT-studie voor verwerkingscentra van bagger- en ruimingsspecie.

De kosten hangen in sterke mate af van lokale factoren. De kosten kunnen opgedeeld worden in inrichtingskosten, exploitatiekosten en nazorg. De algemene stortkosten voor Vlaanderen variëren tussen 20 en 70 €/m³ (exclusief heffingen) en hebben betrekking op afvoeren ontwateren en definitief storten.

  • AKWA; in opdracht van DG water; handleiding sanering waterbodems, mei 2006
  • Goovaerts, L., Huybrechts, D. & Vrancken, K. (2007). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor verwerkingscentra van bagger- en ruimingsspecie. Academia Press, Gent, 197 p.
  • Jacobs, A., Wellens, B. en Dijkmans, R. (2003). Gids Afvalverwerkingstechnieken – Uitgave 2. Academia Press, Gent, 498 p.
  • Nielsen, P., Quaghebeur, M., Geuzens, P. & Huybrechts, D. (2003). Beheer van slib – eindrapport. VITO, Mol, 84 p.
  • OVAM (2010). Voortgangsrapportage 2008-2009 Uitvoeringsplan Slib. OVAM, Mechelen, 91 p.
  • Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit. Kennisdocument voor bodem- en waterbodembeheer. http://www.bodemrichtlijn.nl/