Storten

1.1. Inleiding

Het storten van afvalstoffen wordt beschouwd als een laatste optie in de levenscyclus  (Materialendecreet, artikel 4). Een aantal afvalstoffen kan echter enkel verwerkt worden door te storten. Stortplaatsen blijven een noodzakelijk sluitstuk voor niet-recycleerbare, niet-brandbare afvalstoffen en als opvangsbuffer in geval van calamiteiten. Een indeling van de types stortplaatsen is terug te vinden in VLAREM I, rubriek 2.3.6 van bijlage I (cat. 1, 2 en 3).

  • Categorie 3: stortplaats voor inerte afvalstoffen
  • Categorie 2: stortplaats voor niet gevaarlijke afvalstoffen
  • Categorie 1: stortplaats voor gevaarlijke afvalstoffen

In de VLAREM II wordt in de Afdeling 5.2.4. Stortplaatsen van afvalstoffen in of op de bodem, de sectorale milieuvoorwaarden gegeven van de bestaande stortplaatsen. In de artikels 5.2.4.0.1. tot 5.2.4.7.2 worden de indeling, uitbatingvoorwaarden en acceptatiecriteria gegeven van deze stortplaatsen.

De Richtlijn storten van afvalstoffen (1999/31/EG) heeft als doel om de negatieve gevolgen van het storten van afvalstoffen voor het milieu, in het bijzonder de verontreiniging van oppervlaktewater, grondwater, bodem en lucht, en voor het wereldwijde milieu, ook door het broeikaseffect, alsmede elk risico dat daar tijdens de gehele levensduur van de stortplaats uit voortvloeit voor de volksgezondheid, te voorkomen of zoveel mogelijk te verminderen.

1.2. Storten in Vlaanderen

Naast de strotplaatsen van categorie 1, 2 en 3 die afvalstoffen van derden aanvaarden, zijn er nog een aantal bedrijfsgebonden categorie 1-stortplaatsen en monostortplaatsen voor bagger- en ruimingsspecie. Deze stortplaatsen worden enkel gebruikt voor afvalstoffen afkomstig van de eigen bedrijvigheid van de exploitant. Hier worden enkel specifieke afvalstromen gestort die niet afkomstig zijn van derden.

Onder impuls van de Vlaamse en Europese milieuwetgeving zijn stortplaatsen geëvolueerd naar professionele spelers in het milieulandschap. Door de toename van recyclage en verbranding komt er steeds minder materiaal op de stortplaatsen terecht. In Vlaanderen werd in 2010 minder dan 4% van het bedrijfsafval gestort (OVAM, 2012).

Het Vlaamse Gewest telde in 2012 4 vergunde categorie 1-stortplaatsen. De totale vergunde restcapaciteit op 31 december 2012 op de categorie 1-stortplaatsen bedraagt ongeveer 2,7 miljoen m3 of ca 3,4 miljoen ton. In 2012 werd 363 302 ton gestort op categorie 1-stortplaatsen.

In 2012 waren er vier categorie 2 stortplaatsen voor huishoudelijk en daarmee vergelijkbaar bedrijfsafval (H&VBA-stortplaatsen) vergund en vier categorie 2-stortplaatsen voor niet-gevaarlijke, anorganische bedrijfsafvalstoffen (cat 2 NGABA-stortplaatsen). In 2012 werd er 275 527 ton afval gestort op de 4 vergunde categorie 2 H&VBA-stortplaatsen. Van de totale gestorte hoeveelheid werd er 77 189 ton ingenomen als brandbare bedrijfsafvalstoffen in afwijking op de stortverboden. De vergunde restcapaciteit op 31 december 2012 bedraagt ca 4,9 miljoen ton. De totale vergunde restcapaciteit op categorie 2 NGABA-stortplaatsen bedraagt op 31 december 2012 circa 2,8 miljoen m3 of ca 3 miljoen ton. In 2012 werd er 571 171 ton gestort op de vier vergunde categorie 2-NGABA stortplaatsen. Rekening houdend met de beschikbare vergunde restcapaciteit eind 2012 op de categorie 2-stortplaatsen (NGABA + H&VBA), namelijk 7 926 205 ton en de totale aanvoer in 2012, namelijk 846 698 ton, is er eind 2012 nog een vergunde resterende stortcapaciteit voor 9,3 jaar op de categorie 2-stortplaatsen.

In Vlaanderen waren er in 2012 vier operationele vergunde categorie 3-stortplaatsen die opengesteld zijn voor derden. De vier categorie 3-stortplaatsen hebben eind 2012 een totale restcapaciteit van 1,1 miljoen ton. Uit de gegevens van de betaalde milieuheffingen blijkt dat in 2012 36 460 ton gestort is. De totale aanvoer op de categorie 3-stortplaatsen bestaat voor 57 % (20 784 ton) uit asbestcementafvalstoffen.

Een overzicht van aanvoer in 2012 van de verschillende types afvalstoffen op de categorie 1 en 2-stortplaatsen is weergegeven in Tabel 1. 

Tabel 1. Aanvoer in 2012 op categorie 1 en 2-strotplaatsen, H&VBA: huisvuil en daarmee vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, NGABA: niet-gevaarlijke anorganische bedrijfsafvalstoffen (OVAM, 2013)
Afvalstof Categorie 1 (ton) Categorie 2 – H&VBA (ton) Categorie 2 – NGABA (ton)
Drinkwaterslib     645
Niet gevaarlijk slib 122   162 296
Bodemas 21 911 37 057 90 891
Vliegassen 13 039   82 632
Verontreinigde grond (niet-reinigbaar)   12 811  
Verontreinigde grond (van bodemsanering) 4 680   74 898
Recyclageresidu’s (niet-brandbaar) 1 161   15 215
Recyclageresidu’s (brandbaar)   9 412 11 255
Ander niet-gevaarlijk, niet-brandbaar, niet-gesolidifieerd afval (bedrijfsafvalstoffen) 689   22 921
Ander niet-gevaarlijk, brandbaar, niet-gesolidifieerd afval (bedrijfsafvalstoffen)     9 007
Ander niet-gevaarlijk, niet-gesolidifieerd afval (zoals ovenpuin, filterkoeken) 19 079    
Niet-gevaarlijk, niet-brandbaar, niet-gesolidifieerd afval   12 356  
Niet-gevaarlijk, brandbaar, niet-gesolidifieerd afval   46 035  
Ander gevaarlijk gesolidifieerd afval 241 095    
Asbestcementafval 53 033 34 711  
Ander asbesthoudend afval 8 363    
Huisvuil, grofvuil en gemeentevuil   21 161  
Gemengd bouw- en sloopafval   18 272  
Residu’s post-shredder-activiteiten   12 750  
Ander 130 12 207 2 858
       
Totaal 363 302 275 527  

 

Opvallend is dat er drie nieuwe afvalstromen worden gestort op de categorie 2 H&VBA stortplaatsen in 2012, namelijk: niet-reinigbare, verontreinigde gronden, residu's van post-shredderactiviteiten en niet-brandbare recyclageresidu's. Daarnaast is er een sterke daling ten opzichte van de aanvoer in 2011 van de hoeveelheden gestorte asbestcementafvalstoffen (17 819 ton minder), bodemas (7 366 ton minder) en niet-gevaarlijke, niet-brandbare, niet-gesolidifieerde afvalstoffen (9 339 ton minder).

Voor brandbaar niet-recycleerbaar huishoudelijk afval is een stortverbod vanaf 01.01.06 van kracht. Voor brandbaar niet-recycleerbaar bedrijfsafval wordt in de komende planperiode een afbouwscenario uitgewerkt van de verleende afwijkingen op het stortverbod in functie van de beschikbare eindverwerkingscapaciteiten. Uiterlijk in 2015 wordt het stortverbod hierop definitief toegepast.

1.3. Enhanced Landfill Mining

Een mogelijke nieuwe bron van materialen of energie wordt gevormd door stortplaatsen, al dan niet afgewerkt. Deze zouden via Enhanced Landfillmining ontgonnen kunnen worden. Enhanced Landfill Mining (ELFM) is een concept dat de valorisatie van materialen en energie uit een stortplaats zo duurzaam mogelijk uitvoert met zowel een maximalisatie van materiaalrecyclage als een optimale energieproductie. Het concept ELFM past in de transitie naar een kringloopeconomie. Een stortplaats wordt niet meer gezien als een “laatste rustplaats”, maar wordt een (nieuwe) schakel in de keten. In die optiek kan een afvalstof eerder gezien worden als een tijdsgerelateerd product in de materialenkringloop waarvoor in een specifiek tijdsinterval geen duurzame aanwending mogelijk is. Dit betekent eveneens dat ELFM geen alleenstaand initiatief is maar onverkort deel uitmaakt van een breder materialenbeheer waarbij ook vandaag binnen het afvalbeleid reeds rekening wordt gehouden met de toekomstige mogelijkheden van ELFM. De tijdelijke opslag van afvalstoffen, met het oog op hun latere valorisatie, is ook een aspect van ELFM. In dat kader kunnen de huidige stortplaatsen gezien worden als tijdelijke opslagplaatsen en dusdanig ingericht worden. Daarbij worden de afvalstoffen, waarvoor recyclage en energetische valorisatie vandaag geen BBT zijn, geborgen in functie van latere ontginning. Die praktijk zorgt voor de opbouw van grondstoffen die later waardevol kunnen blijken te zijn.

De visie van de OVAM met betrekking tot ELFM werd in 2011 uitgewerkt in een afzonderlijk project dat in de loop van de volgende jaren verder wordt uitgevoerd. Daarbij horen de volgende acties:

  • ontwikkelen van een strategie met betrekking tot een evaluatiekader voor de afweging tussen “onmiddellijke verwerking (bv. energievalorisatie)” en “tijdelijke opslag met het oog op een verbeterde verwerking in de toekomst”;
  • aanpassen van het wettelijk kader voor tijdelijke opslag en ELFM;
  • onderzoek naar de opportuniteit van een speciaal heffingstarief.

Op stortplaatsen van categorie-1 en 2 wordt percolatiewater gevormd, waarin zich verontreinigende stoffen bevinden die uit de afvalstoffen zijn uitgeloogd. Dit percolatiewater wordt door middel van een drainagesysteem uit de stortplaats geëvacueerd en dient verder behandeld te worden zodat aan de opgelegde lozingsnormen kan worden voldaan. Alle stortplaatsen voor (on)gevaarlijk afval zijn uitgerust met een percolaatonttrekkingssysteem en een daaropvolgende behandeling, of voeren het percolaatwater af naar een erkende verwerker.

Tijdens het storten kan stofvorming optreden. Koolstof uit biologisch afbreekbaar materiaal wordt op stortplaatsen gedeeltelijk omgezet naar stortgas. Stortgas dat niet gecapteerd wordt, wordt geëmitteerd als methaan en CO2. Het gecapteerde stortgas kan aangewend worden voor elektriciteitsproductie. Om stofvorming en geurhinder te beperken op stortplaatsen wordt iedere stortlaag met een hoogte van maximaal 2,5 meter afgedekt met een laag tussenafdek. Wanneer de stortactiviteiten definitief zijn beëindigd, wordt een afdichtlaag en een eindafdek aangebracht om te verhinderen dat water de stortplaats zou binnendringen en om de stortplaats ruimtelijk te integreren. De afdichtlaag bestaat meestal uit een homogene laag van slecht doorlatend bodemmateriaal met daarboven een kunstmatige afdichting van aaneengelaste foliematerialen. De eindafdek bestaat uit een drainerende laag van minstens 0,5 m dikte bestaande uit materialen zoals grof gebroken puin en zand. Bovenop de drainerende laag wordt een bewortelingslaag van minstens 1 m dikte aangebracht, die ingezaaid wordt met gras. Tijdens de nazorgperiode, die ten minste 30 jaar bedraagt, blijft het drainagesysteem voor het percolaat en het stortgasvalorisatiesysteem (voor de stortplaatsen die vergund zijn om biologisch afbreekbaar afval te storten) operationeel (zolang er percolaat en stortgas gevormd wordt).

Bij het storten wordt uitsluitend energie (brandstof) verbruikt door het materieel dat wordt ingezet voor de feitelijke verwerking (plaatsen big-bags, afdekken, vuilverzetmachines, grondverzetmachines, drainagesystemen, energieverbruik besprenkelen met water). Geurhinder is eveneenes een belangrijk milieuaspect bij strotplaatsen.

Op de categorie 1-stortplaatsen wordt het tarief berekend op basis van de samenstelling van de aangeboden vracht, die door bemonstering wordt bepaald. Tussen de verschillende inrichtingen bestaan grote verschillen in de wijze van tarifering. De gemiddelde storttarieven voor categorie 1, 2 en 3 stortplaatsen in 2012 zijn weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2. Gewogen gemiddelde storttarieven in 2012 (euro), exclusief milieuheffingen en gemeentelijke opcentiemen (OVAM, 2013)
Categorie 1 Huishoudelijke afvalstoffen Categorie 2 - H&VBA Categorie 2 - NGABA Categorie 3
47,87 48,64 40,14 34 51,79

 

Het storttarief voor huishoudelijke afvalstoffen is lichtjes gedaald ten opzichte van voorgaande jaren (sinds 2008 was dit 50 EUR/ton). Vermoedelijk is dit te wijten aan het beperkt aanbod te storten afval, namelijk de fractie niet-brandbaar grofvuil.  Bodemassen genieten van een verlaagd tarief aangezien ze gebruikt kunnen worden als tussenafdeklaag en ook omwille van de hogere dichtheid waardoor het ingenomen volume per ton kleiner is. Gemiddeld wordt hiervoor 22 EUR/ton betaald (categorie 2 H&VBA). Shredderafval en PST-shredder wordt op drie categorie 2-NGABA-stortplaatsen gestort. Het storttarief voor shredderafval op die drie stortplaatsen bedraagt gemiddeld 38 EUR/ton en voor PST-shredder gemiddeld 36 EUR/ton (OVAM, 2013).

De milieuheffing op storten moet dusdanig zijn dat storten steeds duurder is dan verbranden. Dit is een van de meest sturende ‘stok’-instrumenten. Bij het bepalen van de hoogte van de heffingen moet steeds rekening gehouden worden met het voortbestaan van de recyclagesector. Te hoge heffingen op residu’s zouden kunnen tot gevolg hebben dat de balans richting stimulering van recyclage negatief wordt beïnvloed.

 

  • OVAM, 2008. Uitvoeringsplan Milieuverantwoord beheer van huishoudelijke afvalstoffen.
  • OVAM, 2012. Bedrijfsafvalstoffen productiejaar 2004-2010 (uitgave 2012).
  • OVAM, 2013. De rol van stortplaatsen binnen het materialenbeleid.
  • OVAM, 2013. Tarieven en capaciteiten voor storten en verbranden - Actualisatie tot 2012.