Composteren

1.1. Inleiding

Composteren is een proces waarbij micro-organismen allerlei biodegradeerbaar materiaal onder gecontroleerde omstandigheden en in aanwezigheid van zuurstof afbreken. Het resultaat is compost, een stabiel organisch materiaal dat nog slechts traag verder afbreekt en humus vormt. Door dit hoge gehalte aan stabiele organische stof kan compost dienst doen als bodemverbeteraar en bijdragen aan een goede bodemstructuur. Compost bevat slechts een beperkte hoeveelheid nutriënten en is dus geen meststof.

1.2. Werkingsprincipe

Een groot aantal verschillende micro-organismen (bacteriën, schimmels, protozoa, ...) zet organische stof door oxidatie met zuurstof om in CO2 en water. Daarnaast ontstaan afhankelijk van het uitgangsmateriaal (bv. aanwezige N- en S-verbindingen) een aantal restgassen, zoals ammoniak en vluchtige zwavelverbindingen, die aanleiding kunnen geven tot geurhinder. In vereenvoudigde vorm:

Organische stof + O2 -> CO2 + H2O + restgassen + energie

De niet-biologisch afbreekbare organische en minerale fracties blijven onveranderd achter in het eindmateriaal.

De energie die vrijkomt bij het afbraakproces, gaat voor een deel naar de stofwisselingsprocessen van de micro-organismen en de opbouw van nieuwe biomassa. Het grootste deel komt echter vrij als warmte. Hierdoor neemt de temperatuur in het composterende materiaal toe, waardoor water uit het materiaal gaat verdampen en potentieel pathogene micro-organismen en onkruidzaden afsterven. De verdamping van water en de afbraak van organisch materiaal veroorzaken samen een aanzienlijke massa- en volumereductie van het composterende materiaal. Bij langdurige compostering is de resterende massa niet groter dan één derde tot de helft van de oorspronkelijke massa. 30-50% van de droge stof wordt afgebroken. Een eindvochtgehalte van 20-40% en een volumereductie van 60% zijn haalbaar.

Naast microbiologische omzettingen treden tijdens het composteringsproces ook zuiver chemische reacties op. Zo worden microbiële afbraakproducten omgevormd tot humuszuren. Deze geven aan de compost de typische donkerbruine kleur en leveren een belangrijke bijdrage tot de bodemverbeterende kwaliteiten van de gevormde compost.

Het composteringsproces bestaat uit 2 fases die geleidelijk in elkaar overlopen: de thermofiele fase en de rijpingsfase. De duurtijd van het volledige composteringsproces is afhankelijk van het uitgangsmateriaal, de gewenste eigenschappen van de compost en de technische kenmerken van de installatie. Hij kan variëren van enkele dagen of weken tot enkele maanden.

Thermofiele fase

In de eerste fase van het composteringsproces zijn gewoonlijk nog relatief grote hoeveelheden gemakkelijk afbreekbaar materiaal als vetten, laag moleculaire eiwitten, oplosbare en snel afbreekbare suikers aanwezig. Hierdoor verlopen de microbiële afbraakprocessen vlot en stijgt de temperatuur snel tot 70 °C en meer. Boven 70 °C zijn weinig micro-organismen actief, zodat de afbraaksnelheid spontaan afneemt en de temperatuur zich stabiliseert op maximaal 70 à 80 °C. Diverse bacteriën zijn actief.

Rijpingsfase

Naarmate de hoeveelheid gemakkelijk afbreekbaar  materiaal afneemt, verlopen de afbraakprocessen minder snel en daalt de temperatuur geleidelijk aan  tot ca. 35 °C. Het proces komt in de rijpingsfase. Gespecialiseerde micro-organismen, voornamelijk schimmels en actinomyceten, breken de langzaam verteerbare fracties, zoals celluloserijke en houtachtige materialen, af. Ze geven een typische ‘bosgeur’.

Procesparameters

De bedoeling van composteerinstallaties is zodanige procesomstandigheden te creëren dat de microbiële afbraak optimaal verloopt. Belangrijke procesparameters zijn:

Zuurstofgehalte

Te lage zuurstofconcentraties vertragen de aerobe afbraakprocessen en geven een onvolledige oxidatie van koolstofverbindingen. Zo vormen zich vetzuren en andere laagmoleculaire organische zuren, waardoor de pH daalt, andere micro-organismen actief worden en anaerobe reacties (zie ook technische fiche vergisting) optreden.

Vochtgehalte

Een te hoog vochtgehalte verdringt lucht uit de poriën en leidt tot zuurstofgebrek. Een te laag vochtgehalte vermindert de microbiële activiteit. Het vochtgehalte waarbij het composteringsproces optimaal verloopt, is afhankelijk van de aard van de verwerkte materialen, het gehalte organische stof, de processturing, het stadium van het composteerproces, enz. Zo ligt het optimale vochtgehalte bij GFT- en groencompostering ergens tussen 35 en 65 %. Slibstromen die bijgemengd worden dienen daarom voorafgaand ontwaterd en dunne meststromen ingedikt of gedroogd. Voor champignonsubstraatbedrijven ligt het optimaal vochtgehalte in het begin van het composteringsproces tussen 71 tot 74 %.

Tijdens het composteringsproces verdampt water en droogt het materiaal langzaam uit. Periodieke bevochtiging kan daarom aangewezen zijn.

Structuur (porositeit)

Voor een goede zuurstoftoevoer is het van belang dat het te composteren materiaal een voldoende luchtige structuur (voldoende porositeit) heeft (25 tot 35 %). Bijmenging van grof structuurmateriaal, bv. houtsnippers, schors, stro, paardenmest etc. kan de structuur verbeteren. Bij mest wordt soms ook gips toegevoegd om de colloïdale stoffen uit te vlokken en de toegankelijkheid van het mengsel voor lucht te bevorderen. Verder speelt gips ook een rol in de regeling van de zuurtegraad (zie verder). Een te luchtige structuur vergroot de kans op uitdroging en doet de temperatuur dalen, wat een goede hygiënisatie belemmert.

Temperatuur

Het composteringsproces verloopt optimaal bij een temperatuur van 50 à 60 °C. Een te hoge temperatuur inactiveert een groot deel van de micro-organismen. Aan de andere kant is een voldoende hoge temperatuur nodig om ziektekiemen en onkruidzaden te doden. Dit zou in de meeste gevallen een temperatuur vereisen van 55-60 °C gedurende 1 tot 3 weken. Bij intensieve compostering stuurt men daarom gewoonlijk het proces op een temperatuur van 50 à 60 °C, via geforceerde  beluchting (zie verder). Voor het zeer hitteresistente pathogenen als bv. het tabaksmozaïekvirus (TMV) is een langere composteerduur vereist voor volledige afdoding. Voor TMV is dit bv. 3 tot 7 weken in geval van GFT-compostering en 6 tot 11 weken in geval van groencompostering. De Europese Verordening dierlijke bijproducten verplicht voor mest een hygiënisatie van minimum 1 uur bij 70 °C.

C/N verhouding

Een C/N ratio (verhouding tussen de hoeveelheid koolstof en stikstof in het materiaal) van 20-30/1 in het begin van het composteringsproces, wordt gewoonlijk als optimaal beschouwd. Bij een te lage C/N verhouding kunnen de micro-organismen niet voldoende lichaamseigen materiaal produceren (C tekort). Ze leggen minder stikstof vast. Zo komt het in minerale vorm vrij in het composterende materiaal. Dit kan nadien verloren gaan als gas (ammoniak) of ammonium- of nitraatzout in het percolaat. Bij het composteren van (de dikke fractie van) mest is bv. steeds een bijmenging nodig van C-rijk organisch materiaal als stro, houtkrullen, bermgras of groencompost om een geschikte C/N verhouding te bekomen. Verder kan men ook hulpstoffen als bentoniet of zeoliet toevoegen om de emissie van ammoniak door absorptie te verminderen.

Een te hoge C/N verhouding begrenst dan weer de groei van de micro-organismen door het N-tekort, waardoor de compostering niet goed op gang komt.

pH

De beginfase van het composteringsproces gaat gepaard met de vorming van organische zuren en een daling van de pH. Later gaat de pH opnieuw stijgen als gevolg van de afbraak van de organische zuren en de alkalische werking van anorganische zouten. De pH van uitgerijpte GFT- of groencompost is gewoonlijk neutraal of licht alkalisch.

Procesvoering

1) Compostering in open lucht

Dit de meest gangbare techniek voor compostering van groenafval en kleinschalige composteerinitiatieven als boerderijcomposteren.

Opzetten van de hopen

Het te composteren materiaal wordt in open lucht opgezet in hopen met een hoogte van enkele (b.v. 1,5 tot 4) meters, op een volledig verharde ondergrond. Het blijft hier gedurende meerdere maanden liggen. Het water dat van het terrein afstroomt (percolaatwater en vervuild regenwater) wordt opgevangen in een waterbekken. Naargelang de vorm van de hopen spreken we over:

  • Rillen: driehoekige hopen van ca. 2,5 m hoog en 2,5 tot 3 m breed, met rijpaden tussenin. De relatief grote buitenoppervlakte zorgt voor een goede beluchting. Regelmatig omzetten is wel noodzakelijk om al het materiaal bloot te stellen aan voldoende hoge temperaturen (randeffecten vermijden). De weersgevoeligheid kan men beperken door het afdekken van de hopen met semi-permeabele doeken.
  • Tafelhopen: trapeziumvormige hopen met een hoogte van ca. 3 m en een voetbreedte van 10 m of meer. Ze nemen minder plaats in dan rillen, en het buitenoppervlak is kleiner, wat een gunstig effect heeft op de hygiënisatie en de gevoeligheid aan weersomstandigheden.

Figuur 1: Lay-out van rillen en tafelhopen voor een composteringsproces in open lucht (Bron: www.vlaco.be)

Omzetten of keren

De frequentie van omzetten verschilt van installatie tot installatie, en kan gaan van 1 keer per week tot 1 keer om de 8 weken. Meestal neemt de frequentie van het omzetten af naar het composteringsproces toe. Men gebruikt hiervoor wielladers, grijpkranen of speciale omzetmachines, die de hoop geleidelijk afgraven of frezen en opnieuw opzetten. Doel van het omzetten is:

  • zuurstoftoevoer
  • structuurverbetering, zodat een goede luchttoevoer behouden blijft
  • menging bv. van vochtige/droge, nutriënt arme/ nutriënt rijke zones
  • hygiënisatie en afdoding van onkruidzaden over de gehele composthoop

Bevochtigen

Periodiek bevochtigen van de composthopen door beneveling kan gebeuren op basis van ervaring, een meting van het vochtgehalte, of een eenvoudige ‘knijptest’. Het uitgelezen moment is tijdens het omzetten, zodat al het materiaal homogeen bevochtigd kan worden. Men gebruikt hiervoor vrijwel steeds het opgevangen afvalwater: percolaatwater, condensaatwater of verontreinigd regenwater. In de laatste fase van het proces is bevochtiging doorgaans niet meer aan de orde, omdat men streeft naar maximum 30 tot 45 % vocht in het eindproduct.

Beluchten

De beluchting is gewoonlijk passief, d.w.z. via natuurlijke ventilatie in de composthoop. Het temperatuursgebonden dichtheidsverschil tussen de lucht in de composthoop en de buitenlucht creëert een schoorsteeneffect en zuigt de koude buitenlucht in de composthoop. Als de natuurlijke ventilatie niet volstaat kan een actieve (geforceerde) beluchting geïnstalleerd worden (zie verder).

2) Compostering in gesloten systemen

Alle grootschalige composteringsinstallaties, uitgezonderd groencomposteerinstallaties, maken gebruik van gesloten systemen als halcompostering en tunnelcompostering. Andere varianten bestaan, maar worden minder frequent gebruikt. De bedoeling van zulke gesloten systemen is het composteerproces beter te controleren en te optimaliseren, zodat de afbraak sneller verloopt en de proceslucht gemakkelijk kan worden opgevangen en gereinigd.

Halcompostering

Bij halcompostering gebeurt de compostering in een van de buitenlucht afgesloten hal, in hopen met een hoogte van ca. 2-4 m en daaronder een beluchtingsvloer. De hopen worden regelmatig (bv. wekelijks) omgezet, bevochtigd en via de vloer geforceerd belucht met ventilatoren. De beluchtingsvloer kan bestaan uit een netwerk van geperforeerde buizen ofwel uit een rooster met daaronder een beluchtingskelder. De lucht kan in de hopen worden geblazen (blaasbeluchting), of doorheen de hopen gezogen (zuigbeluchting).

Bij blaasbeluchting komen samen met de lucht ook warmte, vocht, CO2 en geurcomponenten in de hal terecht. Dit vereist een juiste materiaalkeuze om corrosie tegen te gaan en maakt de omgeving niet geschikt voor personeel. De procesvoering gebeurt daarom meestal ook volautomatisch, via transportbandensystemen en machines als een afgraafrad, voor het omzetten. Het materiaal wordt typisch opgezet in een langgerekte tafelhoop, die bestaat uit verschillende ‘velden’. Bij elke omzetbeurt gaat het composterende materiaal naar een volgend ‘veld’, zodat het zich verplaatst in de lengterichting van de hal. De lucht uit de hal wordt afgezogen en gedeeltelijk opnieuw gebruikt voor de beluchting. Het niet hergebruikte gedeelte gaat naar een luchtreinigingsinstallatie.

In een hal met zuigbeluchting kunnen wel mensen werken. Een nadeel  is dat de buitenste laag van de composthoop de neiging heeft te fel af te koelen. Om dit te voorkomen kan het noodzakelijk zijn de inkomende lucht door middel van een warmtewisselaar op te warmen tot een temperatuur > 5°C. Bij zuigbeluchting komen grotere hoeveelheden percolaatwater en vaste stoffen in de luchtkanalen terecht, waardoor makkelijker verstoppingsproblemen optreden.

Tunnelcompostering

De compostering vindt plaats in rechthoekige tunnels met een lengte van 30-40 m en een hoogte en breedte van 3-5 m. De tunnels zijn meestal uit beton gebouwd en afsluitbaar met een geïsoleerde deur. Het vullen gebeurt met behulp van een wiellader of een automatisch transportbandensysteem.

Tijdens de compostering wordt het materiaal bevochtigd en intensief belucht via een blaasbeluchtingssysteem, met een computergestuurde/automatische klimaatregeling. Omzetting van het materiaal gebeurt niet tijdens het verblijf in de tunnel. Wel kunnen er 2 of meerdere composteringscycli uitgevoerd worden. Het materiaal wordt dan tussentijds uit de tunnel gehaald en, na menging en eventueel bevochtiging, in een volgende tunnel gebracht (omtunnelen).

Processtappen

Aanvoer van grondstoffen

De gebruikte grondstoffen komen gewoonlijk per vrachtwagen toe en worden na weging en registratie gelost in het ontvangstgedeelte van de installatie. Het gaat meestal om een vlakke losvloer of een stortbunker, in open lucht of een afgesloten omgeving naargelang de aard van de stoffen (bv. groenafval, stro gewoonlijk in open lucht, mest, slib en GFT-afval in een afgesloten omgeving).

Tijdens het lossen inspecteert men het organische afval visueel zodat het kan worden geweigerd als het niet aan de gestelde eisen voldoet bv. inzake verontreinigingen of versheid. In het ontvangstgedeelte blijft het materiaal tijdelijk opgeslagen alvorens het naar de voorbewerking gaat, bv. met behulp van wielladers.

Voorbewerking

Een voorbewerking dient om het aangeleverde materiaal te mengen volgens de gewenste verhoudingen, indien nodig te verkleinen met hakselaars of brekers, grove bestanddelen en verontreinigingen te verwijderen en structuurmateriaal, C-bronnen, gips of water bij te voegen. Het verwijderen van grove bestanddelen gebeurt meestal met zeven (bv. trommel- of sterrenzeven), voor ferrometalen gaat het om magneetafscheiders. Zie hiervoor ook technische fiche sorteertechnieken. Transportbanden of wielladers brengen het gehomogeniseerde materiaal naar de composteerruimte, waar het opgezet wordt in hopen of tunnels.

Compostering

De eigenlijke compostering vindt plaats in systemen zoals beschreven in ‘procesvoering’. Afhankelijk van de intensiteit van de bewerkingen duurt het proces enkele weken tot enkele maanden.

Narijping

Het grotendeels gecomposteerde materiaal laat men narijpen, gewoonlijk onder een afdak of in een gesloten hal. Tijdens de narijpingsfase gaat het composteringsproces nog traag verder. Het materiaal wordt nog af en toe omgezet, en eventueel ook belucht of bevochtigd, maar de procesvoering is minder intensief dan in de eigenlijke composteringsstap. Narijping is vooral belangrijk voor het bekomen van een stabiel, uitgerijpt eindproduct. Het kan ook plaatsvinden na de nabewerking. Afhankelijk van het systeem duurt het narijpen van 3 weken tot 3 maanden.

Nabewerking

In de nabewerking wordt het gecomposteerde materiaal afgezeefd op de gewenste fractie(s), eventueel in verschillende stappen, op zeven van 10 à 40 mm  (in functie van de toepassing). Het grovere materiaal komt in de zeefoverloop terecht en wordt terug in het composteringsproces ingebracht als ent- en structuurmateriaal. Ook kan indien nodig nog een verdere verwijdering van verontreinigingen plaatsvinden: bv. ferrometalen met magneetscheiding, harde deeltjes (steentjes, glas, botjes e.d.) via ballistische scheiding, kunststoffolies met een windzifter etc. Net zoals bij de voorbewerking is bij de nabewerking een groot aantal configuraties van processtappen mogelijk.

Lucht

De biologische omzettingsprocessen gaan onvermijdelijk gepaard met de productie van CO2 en restgassen, waaronder vele geurcomponenten zoals H2S, vluchtige organische zwavelverbindingen (o.a. dimethyldisulfide en dimethylsulfide), terpenen, organische zuren, esters, ketonen en NH3. Vooral in de beginfase van het composteringsproces, met de hoogste microbiële activiteit, is de vorming van restgassen het grootst. Elke afwijking van de optimale condities bv. anaerobie verhoogt de geurproblematiek. De aard van de geproduceerde gassen is tevens afhankelijk van het uitgangsmateriaal, o.a. de C/N verhouding.

Daarnaast is ook de uitstoot van broeikasgassen als CH4, NO, N2O, micro-organismen en fijn stof (vnl. bij laden en lossen, bewerken, transport en omzetten) mogelijk.

Voor gedetailleerde gegevens i.v.m. emissies naar lucht per type compostering verwijzen we naar de BBT-studie voor composteer- en vergistingsinstallaties en de BBT-studie voor mestverwerking.

Om emissies naar lucht te beperken, wordt bij compostering van gevoelige afvalstromen gewerkt met gesloten systemen met afzuiging en behandeling van de restgassen. Hiervoor zet met typisch een biofilter in, met eventueel extra voorgeschakelde behandelingstechnieken als een gaswasser. Verder kunnen ook maatregelen i.v.m. acceptatie van het materiaal, zoals het werken met zo vers mogelijk materiaal of het beperken van de vooropslagtijd, en maatregelen voor een optimale procesvoering als het garanderen van voldoende structuur en beluchting, het nauwkeurig opvolgen van de temperatuur en andere procesparameters, etc. belangrijk zijn om gasemissies te beperken.

Afvalwater

Bij compostering ontstaan o.a. volgende afvalwaterstromen:

  • percolaat dat vrijkomt uit de aangevoerde materialen en uit het composterende materiaal;
  • verontreinigd regenwater (b.v. bij compostering in open lucht, bij niet-overdekte opslagplaatsen,
  • of bij vervuilde terreingedeelten);
  • condensaatwater (in gesloten systemen);
  • spoel en schrobwater;
  • afvalwater van de luchtafzuiging en –zuiveringsinstallaties.

De totale hoeveelheid afvalwater is het grootst bij compostering in open lucht, omdat hier grote hoeveelheden verontreinigd regenwater vrijkomen. Bij compostering in gesloten systemen kan door hergebruik soms zelfs een nullozing haalbaar zijn

De belasting van deze afvalwaterstromen bestaat hoofdzakelijk uit organische stoffen, o.a. CZV, BZV, en organisch gebonden stikstof. Wat betreft de anorganische belasting gaat het voornamelijk om gemakkelijk oplosbare zouten, nitrieten, nitraten, chloriden en ammonium. Ook slechter oplosbare verbindingen van magnesium, calcium, zware metalen, sulfiden en pesticiden kunnen aanwezig zijn.

De gevormde afvalwaterstromen worden opgevangen in een afvalwaterbekken en kunnen geheel of gedeeltelijk worden hergebruikt in het proces.

Voor gedetailleerde gegevens i.v.m. emissies naar water per type compostering verwijzen we naar de BBT-studie voor composteer- en vergistingsinstallaties.

Het werken op een vloeistofdichte vloer is verplicht om lekkage van verontreinigd water naar de bodem te vermijden. Opgevangen afvalwater kan dikwijls geheel of gedeeltelijk hergebruikt worden in het proces. Resterend afvalwater dient gezuiverd vóór lozing in oppervlaktewater.

Afval

In composteerinstallaties die afvalstoffen verwerken komen diverse restfracties vrij tijdens de voor- en nabewerking, zoals metalen, kunststoffolies, steentjes en verontreinigde zeefoverloop. De metaalfractie gaat gewoonlijk naar recyclage, de andere fracties naar eindverwerking. Meestal is de restfractie lager dan 10 % van de aangevoerde hoeveelheid afval.

Energie

De belangrijkste energieverbruikende processen in composteerinstallaties zijn:

  • de ventilatoren van de beluchtingsinstallatie (bij geforceerde beluchting) en de luchtbehandelingsinstallatie;
  • mechanische bewerkingsinstallaties, omzetmachines, wielladers en/of kranen.

Voor hal- en tunnelcompostering is een energieverbruik van respectievelijk 45 en 50 kWh/ton organische massa, voor het bereiken van een goed gestabiliseerde en gemineraliseerde compost realistisch:

  • voor- en nabehandeling, omzetten, etc.: gemiddeld 15 kWh/ton
  • beluchting: 30-35 kWh/ton

Eindproduct

Voor het gebruik van compost als grondstof in of als meststof of bodemverbeterend middel moeten de inrichtingen voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen beschikken over een keuringsattest, dat wordt afgeleverd door een hiervoor erkende certificeringsinstelling. De samenstelling van de grondstof is sterk bepalend voor de kwaliteit van de bekomen compost. Zo kan bv. sterk gecontamineerd slib een compost opleveren die niet voldoet aan de wettelijke kwaliteitsnormen, wat de afzetmogelijkheden in Vlaanderen beperkt tot storten.

Vlaco vzw staat verder ook in voor het stimuleren van de compostafzet. Het Vlaco-label is een extra keurlabel, strenger dan de wettelijke normen. Compost met Vlaco-label bevat gegarandeerd minimaal 18% organische stof (ipv 16%), bestaat uit minimaal 55% droge stof (ipv 50%) en bevat nog minder onzuiverheden (0,25% ipv 0,50%). De wettelijke en de Vlaco-normen voor compost zijn te vinden op de Vlaco-website.

De kosten zijn sterk afhankelijk van het inputmateriaal, de schaal, de intensiteit van het proces (gesloten of niet-gesloten) en de maatregelen om emissies te beperken.

De BBT-studie mestverwerking (Huybrechts & Vrancken, 2005) vermeldt zo een investeringskost van  600 000 à 700 000 euro voor een bestaande volledig geautomatiseerde tunnelcomposteringsinstallatie voor kippenmest met een maximale capaciteit van 10 000 ton/ jaar. De raming voor een behandelingssysteem van geur en ammoniak (inclusief zure gaswasser) voor deze installatie bedraagt zo’n 470 000 euro. De verwerkingskost  zou daarmee ca. 34,70 euro/ton ingaande mest en 74,37 euro/ton compost bedragen. Uit een enquête voor mestverwerking blijkt eveneens een verwerkingskost van  30-38 euro, met een gemiddelde van 34 euro/ton dikke mestfractie, transport inbegrepen.

Voor de compostering van GFT-afval met capaciteit van 30.000 tot 60.000 ton/jaar rekent men op een investering van 250 euro/ton organisch materiaal. De totale verwerkingskost van GFT-afval bedraagt daarmee ca. 62 euro/ton ingaand materiaal. De verblijftijd in de composteringshal van een GFT-composteringsinstallatie bedraagt typisch 8-12 weken plus een narijping van 2 maanden, terwijl dit bij kippenmestcompostering typisch 8 tot 25 dagen is. Een langere verblijftijd heeft dus een groot effect op de kosten. Verder zou het verschil in verwerkingskost te verklaren zijn door o.a. een mogelijk lagere loonkost in de landbouw versus de afvalsector, de hogere kwaliteitseisen in de GFT-compostering, de lagere verontreinigingsgraad van mest t.o.v. GFT, het droge stof gehalte van de kippenmest enz.

De marktprijs van Vlaco-compost varieert, o.a. in functie van de afgenomen hoeveelheden en de kwaliteit. Momenteel bedraagt de prijs voor compost in bulk ongeveer 2,5 – 5 euro per ton, excl. BTW. 

  • Huybrechts, D. & Dijkmans, R. (2001). Beste Beschikbare Technieken voor de verwerking van RWZI-  en gelijkaardig industrieel afvalwaterzuiveringsslib. VITO, Mol, 277 p.
  • Huybrechts, D. & Vrancken, K. (2005). Beste Beschikbare Technieken voor composteer- en vergistingsinstallaties. Academia Press, Gent, xi + 231 p.
  • Lemmens, B., Ceulemans, J., Elslander, H., Vanassche, S., Brauns E. & Vrancken, K. (2007). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking. Academia Press, Gent, xx + 335 p.