Bagger- en ruimingsspecie

Definitie

Bagger- en ruimingsspecie ontstaat wanneer sediment om hydraulische, nautische of ecologische redenen (sanering van de waterbodem) verwijderd wordt uit havens, kanalen, rivieren, beken, sloten, grachten en vijvers. Bij baggerspecie zijn de sedimenten afkomstig uit bevaarbare waterlopen, bij ruimingsspecie gaat het om niet-bevaarbare waterlopen, sloten, grachten en vijvers.

Het sediment ontstaat door:

  • Bodemmateriaal van het land dat via erosie en afspoeling in de waterloop terecht komt
  • Bodemmateriaal uit de waterloop zelf, dat zich door stroming en erosie in de waterloop verplaatst
  • De aanvoer via huishoudelijke en industriële lozingen.

Afzetting van bodemmateriaal in de waterloop is een natuurlijk proces dat deel uitmaakt van een evenwichtig watersysteem. Door de stijgende graad van bodemerosie, de veelvuldige ingrepen aan de waterlopen, de toegenomen verharde oppervlakte, de lozingen van diverse oorsprong en de verminderde mogelijkheid om op natuurlijke plaatsen te sedimenteren, krijgen vele waterlopen echter te maken met een overmaat aan sediment. Door industriële, agrarische en huishoudelijke activiteiten zijn bovendien doorheen de jaren grote hoeveelheden verontreinigende stoffen in de waterlopen terechtgekomen, afkomstig van puntbronnen (niet-gesaneerde lozingen van huishoudens en industrie, illegale lozingen, overstorten rwzi’s) en diffuse bronnen (landbouw, verkeer,…).  Verwijdering van sedimenten is daarom aan de orde als als ze vervuild zijn of als ze de functies van de waterloop (vb. scheepvaart, waterafvoer) hypothekeren.

De beheerders van de waterlopen staan ofwel zelf in voor het baggeren of ruimen van de waterlopen of doen een beroep op aannemers uit de privésector.

Afhankelijk van de verontreinigingsgraad kan men de verwijderde sedimenten op verschillende manieren behandelen. Zo kan schone grond, klei of zand ontstaan, dat als bodem, bouwstof of andere alternatieve grondstof ingezet kan worden. De specie moet in de meeste gevallen minstens ontwaterd worden om als alternatieve grondstof te kunnen worden ingezet. De verwerking gebeurt doorgaans in een slib- of grondrecyclagecentrum.

Een specifiek type van baggerspecie is infrastructuurspecie. Dit is de specie die vrijkomt bij het verdiepen of verbreden van de waterweg, of om nieuwe infrastructuur zoals dokken en sluizen aan te leggen. Het baggeren gebeurt dus buiten de omschrijving van een bestaande waterweg. Hierdoor is deze specie meestal niet of slechts gering verontreinigd. Indien droog uitgegraven, zijn de afzetmogelijkheden te vergelijken met grondverzet.

Het behandelen van bagger- en ruimingsspecie zorgt voor:

  • Het verkleinen van het te storten volume, waardoor de behoefte aan stortplaatsen/ stortplaatscapaciteit vermindert
  • Het verruimen van de mogelijkheden om bagger- en ruimingsspecie als secundaire grondstof te gebruiken, waardoor deze specie, afhankelijk van de noodzakelijke graad van behandeling en de bouwtechnische kwaliteiten, een volwaardig alternatief kan vormen voor primaire delfstoffen.

Hoeveelheden

Volgens het ontwerp uitvoeringsplan bagger- en ruimingsspecie (2007), voldeed ongeveer 82 % van de bagger- en ruimingsspecie aan de toenmalige milieuhygiënische eisen voor hergebruik: 23 % van de specie voldeed aan de normen voor gebruik als bodem, en 59 % aan de normen voor gebruik als bouwstof. Desondanks werd slechts ongeveer 30 % van deze specie nuttig toegepast. Het vochtgehalte, de fijne korrelgrootte, de aanwezigheid van klei en organisch materiaal maken dat de specie slechts een geringe bouwtechnische kwaliteit heeft. De afzetmarkt is daarom veelal beperkt tot toepassingen waarbij de fijnkorreligheid geen problemen stelt en waarvoor anders natuurlijke klei en silt wordt gebruikt. Dit is voor de aanleg van dijklichamen en geluidsbermen, en voor gebruik als afdek- en tussenafdeklagen op stortplaatsen. Zandrijke specie of de zandfractie van baggeren ruimingsspecie kan aangewend worden als vulzand of ophoogzand. Wanneer de fractie kleiner dan 0,125 mm beperkt is (< 10-15 %), kan het zand tevens aangewend worden als bouwzand voor stabilisé of zandcement toepassingen.

De milieuhygiënische en bouwtechnische kwaliteit van infrastructuurspecie is in vergelijking tot die van bagger- en ruimingsspecie veelal veel beter, waardoor de afzet minder problemen oplevert.  Het grootste probleem bij de afzet van infrastructuurspecie is de grote hoeveelheid specie die op korte termijn vrijkomt. Daarom moet reeds een bestemming voorzien zijn voor het uitvoeren van de werken. Veelal wordt getracht de infrastructuurspecie ter plaatse te gebruiken, bijvoorbeeld voor het ophogen van industrieterreinen, voor gebruik in infrastructuurwerken, of voor projecten in de onmiddellijke omgeving. Om de afzet te vergemakkelijken wordt vaak gekozen voor droge ontgraving. Dit is een stuk duurder in uitvoering, maar voor de droog ontgraven infrastructuurspecie bestaan dezelfde toepassingsmogelijkheden als voor uitgegraven bodemmaterialen.

Tabel 1: totale hoeveelheden van bagger- en ruimingspecie die in 2011 in Vlaanderen verwerkt en afgezet werden (storten niet inbegrepen) (Bron: MDO jaarverslag 2012)

Type waterloop (in Kton)

Afzet als bouwstof

Afzet als bodem*

Opvullen

groeven/deponie

Totaal

Onbevaarbare waterloop

(ruimingspecie)

136

47 (44 kt: afzet op oevers)

 

184

Bevaarbare waterloop (bagger- of

onderhoudsspecie)

 

262

895

1.158

Bevaarbare waterloop

(infrastructuurspecie)

474

2.427

 

2.901

Slib- en grondrecyclagecentra

(GRC´s en SRC´s)*

71

150 (123 kt: bestemming onbekend)

 

221

Totaal

681

2.887

895

4.464

 

* inclusief bestemming onbekend

De data in tabel 1 zijn ramingen van de totale hoeveelheden specie die verwerkt en afgezet worden in Vlaanderen. De data van slib- en grondreinigingscentra omvatten de hoeveelheden verwerkt slib die in Vlaanderen werden afgezet, en niet in eigen werken van de waterloopbeheerders gebruikt werden.Van het totale aanbod van 4,4 Mton werd ongeveer 1 Mton (circa 0,6 miljoen m³) gebruikt voor de opvulling van dokken en putten en dus niet ter vervanging van primaire delfstoffen.

Van de hoeveelheid bagger-, ruimings en infrastructuurspecie die wel werd ingezet ter vervanging van primaire delfstoffen in Vlaanderen (3,4 Mton), werd 80% gebruikt als zand/bodem voor opvul- en ophogingswerken en 20 % als bouwzand (alternatief voor drainage-, stabilisatie-, metsel- of betonzand).

 

Vlaamse wetgeving

Voor specie afkomstig van het baggeren en ruimen van de waterlopen bestaan er in Vlaanderen vier mogelijke bestemmingen:

  • uitspreiden van ruimingsspecie op de oever van de waterloop;
  • terugstorten van ruimings- of baggerspecie in de waterloop of in zee;
  • behandeling van specie, gevolgd door hergebruik als bodem of als bouwstof en storten van de eventuele restfractie;
  • storten (na ontwatering en eventueel bijkomende behandelingstechniek).

Uitvoeringsplan BRS

Het Uitvoeringsplan Bagger- en Ruimingsspecie, dat sinds 2003 in opmaak is, zal in de toekomst het kader vormen waarbinnen de Vlaamse overheid haar bagger- en ruimingsslibbeleid uitvoert. Uit een voorstudie van het BBT-kenniscentrum rond de noodzaak van een update van de BBT-studie bagger- en ruimingsstudie (VITO, 2012) blijkt dat onder andere het uitblijven van een definitieve beslissing door de Vlaamse regering betreffende dit sectorale uitvoeringsplan en alsmede het beperkte aanbod van bagger- en ruimingsspecie voor verwerking, de ontwikkeling van nieuwe verwerkingstechnieken belemmert.

VLAREMA

De VLAREMA-wetgeving is gericht op het vermijden van milieuverontreiniging tijdens de gebruiksfase van grondstoffen en hun eindproducten.

Afdeling 4.5 van VLAREMA verbiedt het storten of verbranden van afvalstoffen die door hun aard, hun hoeveelheid of hun homogeniteit overeenkomstig de beste beschikbare technieken in aanmerking komen voor hergebruik of voor materiaalrecyclage.

Volgens bijlage 2.2, afdeling 2, 3 en 4 van VLAREMA komen bagger- en ruimingsspecie in aanmerking voor gebruik als bouwstof, bodem of kunstmatige afdichtingslaag met waterglas.

Voor gebruik als bouwstof is een grondstofverklaring is verplicht. Het slib moet inzake samenstelling (concentratie van organische stoffen, uitloogbaarheid van metalen, asbestgehalte) voldoen aan artikel 2.3.2.1. Inzake de uitloogbaarheid van metalen wordt een onderscheid gemaakt tussen de voorwaarden voor hergebruik als vormgegeven (kunstgrind, kunstbasalt, baksteen) en  als niet-vormgegeven bouwstof (grond, zand of klei).

Gebruik als bodem van niet-vervuild, ontwaterd baggerslib is volgens VLAREMA mogelijk mits de voorwaarden voor het vrij gebruik van uitgegraven bodem als bodem, zoals bepaald door het VLAREBO bijlage V, zijn vervuld. Ook mogen bepaalde concentraties aan chloorhoudende bestrijdingsmiddelen niet overschreden worden. Specie die niet voldoet, kan onder bepaalde specifieke voorwaarden toch een toepassing vinden als bodem indien OVAM een grondstofverklaring toekent. Voorbeelden van toepassingen van ontwaterde specie als bodem zijn het gebruik als vulgrond voor het aanleggen van industrieterreinen, afdeklagen voor stortplaatsen en het vullen van zandwin- en kleiputten. Ook in het kader van ecologische herstelprojecten kan specie een bestemming als bodem krijgen, zoals bij de aanleg van natuurvriendelijke oevers

Voor gebruik in een kunstmatige afdichtingslaag met waterglas is een grondstofverklaring niet verplicht, en zijn de criteria uit artikel 2.3.4.1 van toepassing.

Verder is, overeenkomstig artikel 5.3.4.3, een algemene code van goede praktijk inzake bagger- en ruimingsspecie van toepassing. Deze code biedt een praktische handleiding voor de waterloopbeheerders bij de omgang met bagger- en ruimingsspecie. Ze bepaalt onder meer onder welke voorwaarden specie op de oever kan worden gedeponeerd, onder welke voorwaarden de specie ter plaatse kan ontwaterd worden alsook de procedures bij de uitvoering van noodruimingen. De code van goede praktijk is niet nodig voor bagger- en ruimingsspecie, afkomstig uit oppervlaktewateren die uitsluitend als hemelwaterafvoer fungeren en waarin geen enkele lozing van afvalwater of verontreinigende stoffen gebeurt, is gebeurd of wordt verwacht sedert de laatste lozing.

VLAREM

Bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging tijdens het productie/verwerkingsproces wordt geregeld door de VLAREM-wetgeving.

Wat betreft de sectorale milieuvoorwaarden zijn voor verwerkingsinstallaties van bagger- en ruimingsspecie hoofdstuk 5.2 (inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen) en hoofdstuk 5.3 (het lozen van afvalwater en koelwater) van VLAREM II belangrijk. Meer bepaald beschrijft afdeling 5.2.1 de algemene bepalingen omtrent de aanvaarding van afvalstoffen, de inrichting en de uitbating van installaties die afvalstoffen verwerken. Subafdeling 5.2.2.4 legt voorwaarden op inzake de opslag en behandeling van ongevaarlijke vaste afvalstoffen, en subafdeling 5.2.2.5 deze voor gevaarlijke afvalstoffen, die eveneens in acht genomen moeten worden in een slibverwerkingsinrichting. Bagger- en ruimingsspecie dient slechts in uitzonderlijke gevallen beschouwd als een gevaarlijke afvalstof.

Voor de inrichting en uitbating van stortplaatsen is afdeling 5.2.5 met betrekking tot monostortplaatsen van baggerspecie aan de orde. Deze afdeling omvat bepalingen inzake de acceptatie van de specie en specifieke voorwaarden m.b.t. de inrichting, de uitbating, de controleprocedures, de afwerking en de nazorg.

Voor slibverwerking in de keramische sector zijn vooral de rookgasemissiegrenswaarden zoals vastgelegd in Vlarem II artikel 5.30.1.3 van belang.

Ook het terugstorten van slib in de waterloop is een vergunningsplichtige handeling volgens VLAREM. Op grond van het huidige beleid zal een dergelijke vergunning alleen worden verleend als er sprake is van licht verontreinigde baggerspecie en als de kwaliteit van de te verspreiden baggerspecie niet (significant) slechter is dan de kwaliteit van de waterbodem van het ontvangende watersysteem. Uitgangspunt is dat enkel die specie kan worden teruggestort die geen impact heeft op het ecosysteem.

Bodemdecreet en VLAREBO

Het bodemdecreet kaneen verplichting tot sanering van de waterbodem met zich meebrengen, indien deze verontreinigd is. Vervuilde of aangerijkte specie die op de bodem wordt uitgespreid, kan de kwaliteit van die percelen negatief beïnvloeden en zo aanleiding geven tot een verplichting tot sanering ervan cf. de normen van VLAREBO. VLAREBO bepaalt ook de normen voor het vrij gebruik van behandeld slib als bodem (Bijlage V, artikel 161 en 162).

Decreet integraal waterbeleid

Dit decreet wil met een integrale aanpak een duurzame oplossing bieden voor de problematiek van het ganse watersysteem (overstromingen, erosie, vervuiling, ...). Afdeling 2 van dit decreet legt het gebruik van oeverzones aan banden. Zo geldt in elke oeverzoene het verbod om er ruimingsspecie op af te zetten, tenzij er uitzonderingen vastgelegd zijn in de (deel)bekkenbeheerplannen. De bepalingen uit dit decreet worden opgenomen in de leidraad voor bagger- en ruimingsspecie. De code van goede praktijk bevat de bepalingen waarnaar verwezen wordt in het VLAREMA.

Links

  • Materialendecreet, 23 december 2011: Decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.
  • VLAREMA, 17 februari 2012: Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.
    • Afdeling 4.5: Stort- en verbrandingsverboden
    • Bijlage 2.2: Lijst van materialen die in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen
    • Onderafdeling 2.3.2: Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik als bouwstof
    • Onderafdeling 2.3.3: Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik als bodem
    • Onderafdeling 2.3.4: Criteria voor grondstoffen, bestemd voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorieën 1 en 2
    • Onderafdeling 5.3.3: Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als bouwstoffen
    • Onderafdeling 5.3.4: Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen als bodem
    • Onderafdeling 5.3.5. Voorwaarden voor het gebruik van grondstoffen in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas op stortplaatsen van categorie 1 en 2
  • Algemene code van goede praktijk inzake bagger- en ruimingsspecie
  • M.B. Eenheidsreglement gerecycleerde granulaten, van kracht vanaf 23 november 2011.
  • VLAREM I, 6 februari 1991, Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning. Voor verwerkingsinstallaties voor bagger- en ruimingsspecie zijn hoofdzakelijk volgende rubrieken van toepassing:
    • Onder rubriek 2.2 ‘Opslag en nuttige toepassing van afvalstoffen’: 2.2.5 a), 2.2.8 a)b)
    • Onder rubriek 2.3 ‘Opslag en verwijdering van afvalstoffen’: 2.3.4, 2.3.7, 2.3.9
    • Rubriek 3.4 ‘Lozen van bedrijfsafvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat’
    • Onder rubriek 3.6 ‘Afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie’: 3.6.3
    • Rubriek 18.3 ‘Winning van mineralen door afbaggering van de zee- of rivierbodem’
    • Rubriek 60 ‘Groeven, graverijen, uitgravingen en andere putten opvullen’
  • VLAREM II, 1 juni 1995: Besluit van de Vlaamse regering houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.
    • Afdeling 5.2.1: Algemene bepalingen voor inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen
    • Subafdeling 5.2.2.4: Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van bepaalde ongevaarlijke vaste afvalstoffen
    • Subafdeling 5.2.2.5: Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van gevaarlijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen, niet elders vermeld
    • Afdeling 5.2.5: Monostortplaatsen voor baggerspecie afkomstig uit de oppervlaktewateren behorende tot het openbaar hydrografisch net
  • VLAREBO 2008, 14 DECEMBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming

Federale wetgeving

Terugstorten in zee wordt geregeld door de wet ter bescherming van het mariene milieu (20 januari 1999). Deze wet stelt dat voor het terugstorten in zee een machtiging vereist is, die dient verleend te worden door het Federaal Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Voor het terugstorten van specie in de maritieme zone geldt ook het internationale OSPAR verdrag.

Europese wetgeving

De Europese kaderrichtlijn Water (2000/60/EG), 23 oktober 2000: hoofddoel van deze richtlijn  is om tegen 2015 voor alle oppervlaktewater, kustwater en grondwater een goede ecologische en chemische waterkwaliteit te bereiken. Ze verplicht de lidstaten om duurzaam met water om te springen. Hiervoor moeten ze beheerplannen opstellen per stroomgebied.  In Vlaanderen werden de bepalingen van deze richtlijn opgenomen in het Decreet Integraal Waterbeleid.

Europese Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen (1999/31/EC), 26 april 1999: Deze richtlijn heeft tot doel de negatieve gevolgen van het storten van afvalstoffen op het milieu zoveel mogelijk te voorkomen of te verminderen. De richtlijn stelt de procedures en criteria vast voor het aanvaarden van afvalstoffen  op de stortplaats. De criteria zijn afhankelijk van de stortplaatsklasse (gevaarlijk, niet gevaarlijk en inert) en behelzen voorwaarden inzake totaalsamenstelling en voorwaarden inzake uitloging. De bepalingen van de richtlijn werden omgezet via VLAREM I, II en VLAREMA.

Inzameling

Het ruimen en baggeren van waterlopen is de verantwoordelijkheid van de beheerders ervan.  Tabel 2 toont een overzicht.

Tabel 2: Overzicht van de beheerders van de verschillende Vlaamse waterlopen

Type

Beheerder

Bevaarbare waterlopen:

Mobiliteit en Openbare Werken

  • Limburg en (gedeeltelijk) Antwerpen

nv De Scheepvaart

  • Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en (gedeeltelijk) Antwerpen

Waterwegen en Zeekanaal NV

  • maritieme toegangswegen, van en naar de Vlaamse havens

Agentschap Maritieme Dienstverlening en Kust

  • maritieme toegangswegen tot de zeehavens van Antwerpen, Gent, Oostende en Zeebrugge.

Afdeling Martieme Toegang

Onbevaarbare waterlopen[1]:

 

  • Categorie 1

Vlaamse Milieumaatschappij

  • Categorie 2

Provincies

  • Categorie 3

Gemeenten

Niet-geklasseerde waterlopen

Privé-beheer: eigenaar aangrenzende oever

 

Zij kunnen het baggeren of ruimen zelf uitvoeren, of hiervoor beroep doen op aannemers uit de privé-sector. Vooraf dient de samenstelling en kwaliteit van het slib bepaald door staalname, om te bepalen of mogelijkheden als terugstorten, onder water storten, of uitspreiden op de oever te overwegen zijn.

In bevaarbare waterlopen wordt het gros van de onderhoudsbaggerwerken uitgevoerd met sleephopperzuigers, een soort van varende ‘stofzuigers’. Een sleeppijp aan de zijkant van het schip, wordt tot op de bodem neergelaten, en een pomp zuigt het slib op tot in de laadruimte. Het lossen van het slib aan land kan met behulp van een drijvende of vaste leiding. Lossen in het water kan ook door de bodemdeuren van het schip te openen.

Het ruimen van slib uit onbevaarbare waterlopen kan op veel verschillende manieren plaatsvinden, van volledig handmatig tot machinaal, afhankelijk van de grootte van de waterloop, het doel en de ecologische vereisten. Dikwijls wordt met graafmachines vanop de oevers gewerkt.

Soms kan het slib ook in situ behandeld worden en is baggeren of ruimen dus niet aan de orde(zie verder).

Een lijst van inzamelaars van baggerslib is te consulteren via het OVAM-register van inzamelaars, afvalstoffenhandelaars, met als zoekterm Euralcode 170506 voor baggerslib dat geen gevaarlijke stoffen bevat en 170505 voor gevaarlijk baggerslib.

Voorbehandeling

De samenstelling en vervuilingsgraad van het slib kunnen sterk variëren naargelang van de herkomst, het moment, het al dan niet voorkomen van lozingen van afvalwater etc. Daarom vindt eerst een chemische/fysische karakterisering plaats, om de keuze voor een bepaald behandelingstraject, met of zonder voorbehandeling, te ondersteunen.

De belangrijkste voorbehandeling van bagger- of ruimingsspecie bestaat uit de ontwatering ervan. In de meeste verwerkingsbedrijven maakt dit integraal deel uit van het verwerkingsproces. 

De ontwatering kan gebeuren door middel van eenvoudige natuurlijke processen als gravitatie en verdamping in faciliteiten als lagunes of geotubes (een langgerekte zak van goed doorlatend geotextiel). Een meer verregaande ontwatering kan men verkrijgen door het water op mechanische wijze uit de capillairen te persen met behulp van zeefbandpersen of kamerfilterpersen.

Bij inzet van geotubes en mechanische ontwatering wordt het slib eerst geconditioneerd met behulp van flocculanten om de ontwateringscapaciteiten te verbeteren.  Ook het vooraf verwijderen van grove contaminanten d.m.v. zeving is gewoonlijk aan de orde.

Verwerking

De keuze van de verwerkingswijze is in de eerste plaats gebaseerd op de fysische eigenschappen van de specie (vnl. het zandgehalte), de chemische verontreinigingsgraad en het type van verontreiniging.  Die elementen bepalen wat technisch gezien mogelijk is. Een verdere afweging hangt af van critria zoals kosten, milieuaspecten en afzetmogelijkheden. Een lijst van slibverwerkende bedrijven is te vinden op de website van OVAM, onder de lijsten van afvalstoffenverwerkers  (slib, bewerkers).

Verschillende verwerkingspistes dienen zich aan:

1)Rijpen of landfarmen

Rijpen en landfarmen vormen een vervolg op lagunering. De specie wordt op speciale terreinen uitgespreid om te ontwateren en het volume te reduceren. Na een zekere tijd (rijpen) verandert ook de structuur van het materiaal door fysisch/chemische processen en kan een kleine verlaging van de gehalten aan organische verbindingen optreden. Bij landfarmen wordt de specie daarnaast nog intensief bewerkt (ploegen, frezen, etc.), waardoor biologische afbraak van de organische verbindingen (minerale olie en PAK) optreedt. Soms worden ook toeslagstoffen toegevoegd om de biologische afbraak te verbeteren. Verder kan door het beplanten van bagger- en ruimingsspecie met bijvoorbeeld wilgen (fytoremediatie) de reiniging worden gestimuleerd. Deze piste is het meest geschikt voor slib- of matig zandrijke specie met hoofdzakelijk weinig sterk gebonden organische vervuiling.  Na de behandeling worden grote verontreinigingen als hout, metaal, puin en plastics uitgesorteerd.

2)Zandafscheiden

Bij zandafscheiding zorgen opeenvolgende scheidingsprocessen voor een opdeling van de specie in verschillende fracties: grof materiaal (hout, metaal, puin, etc.), (een) zandfractie(s), een slibfractie en soms ook een organische fractie. De zandfractie is meestal schoon of makkelijk schoon te maken. De eventueel aanwezige vervuiling concentreert zich voornamelijk op de kleimineralen en/of het organische materiaal van de slibfractie. Voor verdere verwerking van deze slibfractie zijn verschillende opties voorhanden en technisch haalbaar, zoals koude of thermische immobilisatie of thermische desorptie (zie pistes 3), 4) en 5)).

Voor slibs met een laag zandgehalte (< 40-50%) is deze piste niet rendabel .

3) Koude immobilisatie

Koude immobilisatie is gericht op het inkapselen van verontreinigingen van organische stoffen en zware metalen, zodat ze geen schade meer kunnen berokkenen. Door toevoeging van bindmiddelen zoals cement verstevigt de specie en kan de verontreiniging niet meer uitlogen. Ook kan een binding plaatsvinden tussen bindmiddel en contaminant. Resultaat van de behandeling kan gaan van grond, granulaat tot zelfs beton.

De techniek kan in principe ingezet worden voor zowel slibrijke als (matig) zandige specie met alle typen van verontreinigingen. Vooraf ontwateren en de grove fractie verwijderen is noodzakelijk.

4)Thermische desorptie

Het thermische desorptieproces verwijdert vervuilende stoffen door middel van verdamping. Verhitting tot een temperatuur van 550 à 1000 °C is hiervoor nodig. De vrijgekomen verontreinigde gassen worden in een naverbrander behandeld. Er bestaan ook technieken waarbij het verdampingsproces en de verbranding van de gassen in dezelfde ruimte plaatsvindt (wervelbed). Vooraf dient het slib ontwaterd en gedroogd. 

De techniek is vooral van toepassing voor slibs met een sterke organische verontreiniging en kan ook gebruikt worden voor de reiniging van zowel zand- als slibfractie na zandafscheiding.

5)Thermische immobilisatie

De kleifractie uit bagger- en ruimingsspecie kan natuurlijke klei vervangen in de keramische industrie. Het slib wordt dusdanig verhit (ca. 950-1400°C) dat organische stoffen verbranden en metalen worden vastgelegd. Het resultaat is een product als kunstgrind, kunstbasalt, baksteen of lichtgewicht granulaten (type Argex). Vooraf dient het slib ontwaterd, gedroogd en dient de grove fractie verwijderd. Dikwijls is ook voorafgaande zandafscheiding nodig, tenzij bij erg slibrijke specie.

Deze thermische verwerkingsmethoden zijn tot nogtoe slechts op beperkte schaal beproefd in Vlaanderen. De financiële haalbaarheid blijkt niet steeds gegarandeerd. De producten kampen met een imagoprobleem. Ook kunnen er problemen onstaan met toegenomen emissies en kan de sterk wisselende samenstelling van het slib het verkrijgen van een eindproduct met constante kwaliteit bemoeilijken. 

6)Storten

Voor slibrijk specie met sterke verontreiniging van organische stoffen en zware metalen, is het bergen op het land of onder water, al dan niet na voorafgaande ontwatering, soms de enige financieel haalbare mogelijkheid. Na vulling kan de stortplaats een andere maatschappelijke functie krijgen bijvoorbeeld natuur, recreatie, industrieterrein.

Recyclage

De  keramische producten, de producten van koude immobilisatie en de zandfractie kunnen mits toekenning van een grondstofverklaring gebruikt worden als alternatieve grondstof in de bouw.

De steekvaste grond die resulteert uit ontwatering en landfarming kan afhankelijk van de milieuhygiënische kwaliteit eveneens toepassingen vinden als bouwstof (vulzand) of als bodem.

Het afgescheiden grove materiaal (hout, metaal, puin, plastics) wordt naar de verwerkers van de respectievelijke materiaalstromen doorgestuurd.

De eventuele organische fractie (inclusief het hout) die resulteert uit het zandafscheidingsproces, komt in aanmerking voor compostering of vergisting. De restfractie van het slib wordt gestort, tenzij verdere verwerking praktisch en financieel haalbaar blijkt.

 

[1] Categorie 1: waterlopen met een deelbekken van meer dan 5000 ha of kleinere waterlopen die omwille van hun omvang inzake onderhoud of beheer bij deze categorie zijn gerangschikt

Categorie 2: waterlopen die niet behoren tot categorie 1 of 3

Categorie 3: waterlopen stroomafwaarts van hun oorsprong zolang zij de grens niet hebben bereikt van de gemeente waar die oorsprong zich bevindt, of tot zij uitmonden, hetzij in bevaarbare waterlopen, hetzij in onbevaarbare waterlopen van de eerste of de tweede categorie; elke waterloop waarvan het waterbekken geen 100 hectare bedraagt en waarvan het debiet abnormaal verzwaard wordt, of waarvan het water verontreinigd is door afvalwater

 

  • Goovaerts, L., Huybrechts, D. & Vrancken, K. (2007). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor verwerkingscentra van bagger- en ruimingsspecie. Academia Press, Gent, 197 p.
  • Minaraad & SERV (2007). Advies Sectoraal Uitvoeringsplan Bagger- en ruimingsspecie. Minaraad en SERV, Brussel, 17 p.
  • Nielsen, P. (2007). Verwerking en afzet van baggerspecie in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van ALBON. VITO, Mol, 76 p.
  • Nielsen, P., Quaghebeur, M., Geuzens, P. & Huybrechts, D. (2003). Beheer van slib – eindrapport. VITO, Mol, 84 p.
  • OVAM (2003). Overzicht en evaluatie van de verwerkingstechnieken baggerspecie. OVAM, Mechelen, 147 (deel I) + 223 (deel 2) p.
  • OVAM (2006). Ontwerp uitvoeringsplan bagger- en ruimingsspecie. OVAM, Mechelen, 130 p.